Opbouw en afbraak
Evolutionaire aanpassing gaat niet alleen gepaard met opbouw, groei en bloei, maar ook met afbraak, instorting, uitsterving. Het eerste betekent heil voor de bestaande organismen, het tweede betekent onheil.

De mens nu is dat specifieke organisme dat over zijn eigen schouder meekijkt, kan meekijken, naar wat zhij aan het doen is. Helmut h Plessner noemt dit de excentrische positionaliteit van de mens. De mens heeft met alle overige dieren de centrische positie gemeen; in de loop van de evolutie is daar 'iets bovenop' gekomen, namelijk die excentrische positie, Dooyeweerd heeft nagenoeg hetzelfde uitgewerkt als de naïeve ervaring versus de theoretische houding, ofwel het beschouwend denken. De naïve ervaring is primair aan de theoretische houding omdat het denken pas later in de evolutie 'er bovenop' is gekomen.

Dit laatste kan gezien worden in het licht en duister van de huidige ontwikkelingen. We zien wat we aan het doen zijn en zo zien we nu, vanwege deze dubbelstructuur, een diersoort spartelen op dubbele wijze. De mens is in verwarring en raakt meer en meer ontheemd in dit thuis, onze habitat, onze planeet. En daar heeft zhij voorgevoelens bij die zich op diverse manieren uiten, bijvoorbeeld ook door Zandkopper te zijn. Terwijl ondertussen de ‘Antropocene tijden’ zich steeds stelliger blijken te ontwikkelen.