We hebben door de planetaire overshootsituatie sinds enkele decennia te maken met een weerbarstige praktijk die zo goed mogelijk in kaart moet worden gebracht, willen er überhaupt realistische, praktische oplossingen in beeld kunnen komen. We zien dat de politieke realiteit de grootste bottleneck vormt. Uit onderstaande kernpunten volgen bepaalde paradoxen, spanningsvelden, dilemma’s en ambivalenties, die we in de praktijk kunnen constateren.
- - de mens wordt in tegenstelling tot de overige organismen gekenmerkt door een dubbelstructuur
- - de mens wordt pas mens als hij zich materiële en immateriële sferen creëert
- - de mens leeft in ‘ik-het’ relaties en in ‘ik-jij’ relaties
- - de mens is dissipatief van nature
- - evolutie kan zinvol op een dieper, inclusiever, holistischer niveau worden gedacht, voorbij de biotische en psychisch-biotisch georiënteerde evolutiewetenschappen, waardoor een meer integrale evolutionaire gebeurtenissenketen beschreven kan worden
- - er kan naar redenen worden gezocht waardoor het komt dat het klimaat- en Antropoceendebat gepolariseerd is geraakt
- - er kan naar redenen worden gezocht waardoor het komt dat de respons op de overmacht van de gigaproblemen tot nu toe ontoereikend is
- - er is een toenemende verstrengeling gaande van natuur- en cultuursferen. Er kan naar redenen worden gezocht hoe en waarom die relaties tussen die natuur- en cultuursferen zo geïntegreerd zijn geraakt
- – het is zinvol om begripsmatige onderscheiding tussen Antropoceenidee en Holoceenidee scherp en betekenisvol aan te brengen
- - deze kernpunten hangen met elkaar samen. A. Hoe kan het dat we in deze situatie terecht zijn gekomen. B. Hoe kan het dat de mens al vele decennia weet dat dit zeer bedreigend is, terwijl anderzijds: C. Hoe kan het dan dat de negatieve trends zo hardnekkig zijn en zelfs versnellend, waardoor D. Wat zegt dit over onze toekomstige situatie en afnemend beheerste, navigerende mogelijkheden?
- - uit deze samenhang van kernpunten volgen spanningsvelden waar we mee te dealen hebben en aan de hand waarvan ook 10.A,B,C,D overdacht kan worden.
-
Ad 1. Plessner geeft aan dat de mens, in tegenstelling tot de overige organismen, wordt gekenmerkt door een dubbelstructuur. In onze dubbelstructuur kijken wij ‘over onze eigen schouder mee’ naar wat we aan het doen zijn en dat brengt onze typische antropo-ambivalentie met zich mee. De mens deelt met andere dieren een centrische organisatie, maar kent tevens een excentrische positionaliteit: hij leeft net als (andere) dieren vanuit zijn centrum, maar staat daar tegelijkertijd buiten. Hierdoor kan hij zichzelf, maar ook andere levende en niet-levende dingen objectiveren. Omdat de mens door zijn excentrische levensvorm niet volkomen samenvalt met zichzelf, is de mens “constitutief thuisloos” en dient zich daarom een ‘thuis’ te scheppen. Dat betekent dat de mens kunstmatig is van nature. (afgeleid van o.a. De Mul en Plessner.)
Ad 2. - de mens wordt pas mens als hij zich materiële en immateriële sferen creëert. De mens leeft in sferen die hij zichzelf moet creëren. Hij omhult zich met sferen, materieel (een huis, kleding) en immaterieel (identificatie met een religie, een groep) om zich te beschermen tegen de anderen en de wereld. (afgeleid van/via o.a. Sloterdijk)
Ad 3. - de mens leeft in ‘ik-het’ relaties en in ‘ik-jij’ relaties. Als ik mijn omgeving benader als een ‘het’, dan kan ik het objectiverend en instrumenteel gebruiken. Maar deze relatie schiet volgens Martin Buber tekort als we werkelijk mens willen zijn. Dat is hij pas in de ‘ik-jij’ relatie (waarmee ook bedoeld de innerlijke ‘ik-Gij’ relatie). De ervaring zoals ze gebeurt is altijd opgenomen in een van deze twee vormen van relatie.
De reële Antropocene ontwikkelingen suggereren daarmee nu een ongemakkelijke realiteit. De oplossingen moeten immers van of via de politiek komen. Met ‘goede wil’ alleen komen we er niet. Het zou weleens kunnen blijken dat zowel de politiek-instrumentele ‘ik-het’-relatie, als ook de affectieve ‘ik-jij’-relatie beide tekortschieten.
Ad 4. - de mens is dissipatief-van-nature. Bepaalde systemen, processen, organismen, waaronder de mens, zijn dissipatief, d.w.z. de mens kan niet zonder exogene middelen en is daarom per definitie verspillend. We zijn geen mens zonder gebruikmaking van prothetische hulpmiddelen en exogene energie uit het aardsysteem. (afgeleid van o.a. Prigogine)
Ad 5. - Evolutie is ‘never ending’, d.w.z. deze gaat de soorten en tijdperken te boven. A.N. Whitehead heeft de relaties tussen ‘creativity’ (scheppende actuele verandering), ‘bedding’ (het principe dat die verandering plaatsvindt op basis van geactualiseerde entiteiten), en ‘schepsel’ (het tijdelijk creatuurlijke) metafysisch uitgewerkt. “‘Creativiteit’ heeft geen betekenis los van de ‘schepselen’, en geen betekenis voor ‘de bedding’ los van de ‘creativiteit’ en de ‘tijdelijke schepselen’, en geen betekenis voor de ‘tijdelijke schepselen’ los van ‘creativiteit’ en ‘de bedding’ “. (Process and Reality, p. 225). In het huidige tijdperk is dit het ons bekende ‘tijdelijke schepsel’ die de verandering van zowel ‘de bedding’ als ook de richting van ‘creativity’ in sterke mate mede bepaalt. (afgeleid van o.a. Whitehead)
Ad 6. - waardoor komt het dat het klimaat- en Antropoceendebat gepolariseerd is geraakt? We zien dat we volop zitten in een spanningsveld van emotionele en reactionaire krachten. We kunnen wel willen dat het debat redelijk en beheerst gevoerd wordt, maar zo werkt het kennelijk niet. Evolutionair gezien was het instinctmatige er eerder dan het cognitieve. De ratio is er pas later ‘bovenop’ gekomen. In tijden waar existentiële problemen en belangen haaks op elkaar komen te staan komt het instinctmatige naar boven en is polarisatie eerder een gevolg dan een oorzaak. (afgeleid van o.a. Jonathan Haidt; Het rechtvaardigheidsgevoel; 2012)
Ad 7. - Waardoor komt het dat de respons op de gigaproblematiek tot nu toe ontoereikend is? Het onontkoombare politieke aspect lijkt de grootste bottleneck te zijn, terwijl de mens tevens gebonden blijft aan zijn van nature techné-zijn
Ad 8. - De oorzakelijkheid van de toenemende verstrengeling van natuur-cultuursferen heeft betekenis voor de studie naar de gevolgen. Als die sferen meer en meer onder een gezamenlijke noemer zijn te vatten, dan is het zinvol om de onderliggende wetmatigheden op te sporen. De gezamenlijke noemer betekent dat in het evolutionaire gebeuren nu de menselijke historie en de geologische aardegeschiedenis samenvallen
Ad9. – begripsmatige onderscheiding van Antropoceen- en Holoceenidee. Historische voorbeelden van positieve culturele omwentelingen kunnen niet zonder meer naar het Antropoceen worden doorgetrokken. Er was steeds een afwisseling mogelijk van negatieve naar positieve omwentelingen omdat de planetaire grenzen nog niet waren overschreden. In die zin ligt de bronoorzaak met zijn tussentijdse gelegenheidsoorzaken al in het verleden, d.w.z. in de lange evolutionaire opbouw naar planetaire overshoot.
Ad10. – deze kernpunten hangen met elkaar samen. Die samenhang heeft implicaties voor de keten van oorzakelijkheden. Als soort zijn we bijzonder succesvol gebleken bij het innemen van aardse ruimte; de mens moet zichzelf kunstmatig aanvullen om volledig mens te kunnen zijn; eerdere ontwikkelingen maakten daarop volgende mogelijk doordat afdoende rigoureuze negatieve feedback uitgesteld is kunnen worden, in een keten van aaneenschakelingen naar toenemende complexiteit en schaalgrootte, via gelegenheidsoorzaken, tot voorbij de aardse grenzen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb