Het individualisme is een zeer recente cultuurlijke ontwikkeling, die vanwege de samenhang met consumentisme – en in die zin een uitwas is -, niet bevorderlijk is in de aanpak van klima-ecoproblemen. Het individualisme als zodanig hoeft geen uitwas te zijn en heeft evolutionaire papieren in de ontwikkeling van de mens. Het kan gezien kan worden in een evolutionair perspectief en ontwikkeling van de samenhang tussen autonomie, identiteitsontwikkeling, individualiteit(structuur), emancipering van het individu en de typisch menseigen excentrische positie. Vanuit die samenhang gedacht is de recente trend naar individualisme eerder een symptoom en een gelegenheidsoorzaak dan een bronoorzaak van ecologische overshoot.

Gerrit Glas (VU, wijsbegeerte) is schatplichtig aan de filosoof Herman Dooyeweerd, die een aspectenleer heeft ontwikkeld. Het volgende is deels overgenomen en ontleend uit (Gerrit Glas, VU-Amsterdam; 2009 https://www.researchgate.net/publication/254904677_Zijn_de_hersenen_oorzaak_van_gedrag )

De mens vormt een eenheid waaraan tal van aspecten (en deelstructuren) te onderscheiden zijn die onderling een bepaalde samenhang en orde vertonen. Deze aspecten zijn aan de ene kant onherleidbaar (contra het reductionisme), aan de andere kant zijn het geen zelfstandige entiteiten (contra interactionisme), terwijl ze wel een onherleidbare samenhang vertonen. De aspecten beschrijven de kwalitatieve verscheidenheid in de manieren waarop mensen, dingen en gebeurtenissen functioneren tegen de achtergrond van een intuïtie van samenhang (in verscheidenheid), eenheid (van het persoon-zijn) en radicale afhankelijkheid (van de Schepper/het Scheppende). 

De lichamelijkheid een ‘enkaptisch structuurgeheel’, dat wil zeggen een hiërarchisch met elkaar vervlochten geheel van deelstructuren. In het menselijk functioneren is er dus tegelijk sprake van samenhang en verscheidenheid. In het samengaan van die twee toont het menselijk bestaan tegelijk eenheid. Ook daarvan hebben we een intuïtie. Natuurlijk is het bestaan vaak verscheurd en zijn mensen ambivalent en verdeeld, ook als het om basale keuzes gaat. Maar die verscheurdheid en ambivalentie kunnen pas als zodanig worden beleefd en gedacht tegen de achtergrond van een nog fundamenteler  besef van eenheid. Die eenheid kan gedacht worden als een referentiepunt in de chaos.

Het gaat het hier over identiteit, per-soon, zelf-heid, ik-heid, als eenheid. Deze wordt gekenmerkt door individualiteitsstructuren, die per definitie temporeel zijn, dus veranderlijk. Er is een relatie tussen de blijvende doorgaande identiteitservaring (eenheid) en ervaring van vergankelijkheid, daadwerkelijke verandering of flux, inclusief karakterverandering. Dat blijkt bijvoorbeeld hieruit dat ook ernstige psychopathologie of langdurig verlies van bewustzijn het persoon-zijn van de mens in juridische en morele zin niet aantast.

Tenslotte, en meest fundamenteel, ontleent de mens zijn bestaan niet aan zichzelf. In de  meeste letterlijke zin niet: er wordt met elk van ons begonnen, we beginnen ons bestaan niet  zelf, het zijn anderen die ons concipiëren. Maar ook in een ruimere zin hebben mensen het  besef dat hun bestaan een oorsprong heeft die buiten de eigen invloedsfeer ligt. Dit besef is de basis van allerlei levensbeschouwelijke en religieuze duidingen van het menselijk bestaan.

We hebben dus te maken met drie fundamentele assumpties of intuïties omtrent het menselijk bestaan: verscheidenheid en samenhang van de aspecten; dit tegen de achtergrond van een nog fundamenteler eenheid, namelijk die van het persoon-zijn, en, tenslotte, afhankelijkheid van een bepaaldheid door een oorsprong die buiten ons zelf ligt.

Het menselijk functioneren, of de individualiteitsstructuur zou men in vier typen van functioneren kunnen onderscheiden, corresponderend met een viertal deelstructuren: een fysische, een biotische, en een psychische deelstructuur en tenslotte de actstructuur. De actstructuur omvat, als hoogste structuur, het geheel en is dus in strikte zin geen deelstructuur.

Het waarom van effecten of gevolgen kan worden bestudeerd door te kijken naar (meestal correlatieve of voorwaardelijke) verbanden tussen processen op verschillende niveaus. Maar correlatie is wat anders dan veroorzaking en voorwaarde wat anders dan causatie. Dat er in de werkelijkheid een samenhang is tussen de organisatieniveaus is iets dat door onderzoek kan worden bevestigd. Maar het karakter van die samenhang als geheel, ‘wie alles sich zum Ganzen webt’ (Goethe), blijft ten diepste een mysterie dat filosofisch wordt uitgedrukt in een intuïtie (of idee) van samenhang in verscheidenheid en eenheid.

 

-

 

Hoe dan ook, kunnen we een beweging maken van in het licht van planetaire overshoot ongewenst individualisme als consumentistische uitwas naar gewenst convivialisme? Zo ja, hoe helpend zou het kunnen zijn? En wat voor soort convivialisme hebben we dan eigenlijk voor ogen? Moeten we bijvoorbeeld mierenkolonies als voorbeeld stellen?

We kunnen e.e.a. ook zien in het verband van samenwerking&concurrentie. Ik kom uit de tijd van de verzuiling, mijn vader was de gereformeerde bakker op een dorp van 5000 inwoners, er waren 5 bakkers, gechargeerd gezegd bakte elke bakker voor zijn eigen verzuilde kring. Het was voor de tijd van het hier bedoelde individualisme, ‘convivialisme’ deed zich voor binnen de eigen ‘soevereine’ kring, waaronder de gereformeerde gemeenschap. Wij, op onze ‘school met de bijbel’ voerden katapultoorlogen met hun van de openbare school.

Midas Dekkers, biologisch wetenschapper, trekt in zijn nieuwste boek ‘het menselijk tekort’ de vergelijkingen met andere dieren. Ook daar blijkt convivialisme te functioneren omdat er concurrentie is. Hij verteld over de rode bosmier: “Die mieren raken net als wij slaags met andere volken van de eigen soort, voor koningin en vaderland, waar naar behoren bij gesneuveld wordt. Hebben ze er afwijkende meningen of ideologieën? Nee, ze hebben honger. Als mieren in het voorjaar uit de winterrust ontwaken, zoeken de mieren in het nog kale, voedselarme bos naar een naburige mierenstaat die nog niet goed wakker is en leveren iets wat je niet anders dan als een veldslag kunt omschrijven. De vijanden, inmiddels net zo wakker en net zo hongerig als de agressors, worden in de kaken gegrepen en met mierenzuur afgemaakt. Net als in Waterloo rest een – zeker voor de mieren – onafzienbaar slagveld, vol afgebeten sprieten en pootjes. Met één verschil. Gesneuvelde soldaten worden netjes opgegeten. Wij daarentegen gooien het kostelijke vlees van onze soortgenoten in een hongerwinter weg, graf na graf na graf, wij vinden het wel netjes om soldaten (pardon: personeel) af te schieten, op te blazen of zelfs, als de generaal even de andere kant op kijkt, te verkrachten, maar opeten, dat doe je niet. Rode bosmieren verliezen in een oorlog in een paar weken gauw de helft van hun bevolking, maar voorkomen zo de hongerdood voor allemaal. En met honderdduizenden doden is het gevaar van overbevolking in de kiem gesmoord.”

Maak jouw eigen website met JouwWeb