We zien de laatste jaren een toenemende trend die niet helpend is voor een gezamenlijke aanpak van de klimaat- en ecologische problemen. Politieke polarisatie, oorlog, democratische terugval, de ontmenselijking van mensen die anders denken dan jij, het zijn allemaal reactionaire patronen die zowel de reële bedreigingen als ook het gevoel daarvan weerspiegelen.
Er zijn sympathieke idealisten die nog geloven in positieve social-tipping-points. Het idee is: als maar voldoende mensen onze idealen aanhangen dan ontstaat er een positief omslagpunt. Vaak zie je dat ze in hun teksten beginnen met een analyse die hout snijdt, maar zodra ze de overgang maken naar oproepen tot verandering verandert het taalgebruik. Dan spelen ze met taal - zoals ‘convivialisme’*, ‘hubrisbeheersing’**, ‘antropocentrisme’***- die niet correspondeert met de gaande trends in de concrete werkelijkheid. Vaak komt het woordje ‘moet’ in hun teksten voor zoals in: “Om ecologische rechtvaardigheid in onze eigen tijd te waarborgen en een goed beheerd natuurlijk erfgoed aan toekomstige generaties door te geven, moet de mens evenveel of meer aan de natuur teruggeven dan hij ervan neemt of ontvangt.” (Convivialistisch manifest)
Het is vast goed bedoeld, maar hebben hun pleidooien, manifesten, oproepen, enzovoorts nog enige kracht tegen de wereldwijde toenemend populistische en reactionaire trendmatige krachten in? Is er niet een bepaalde irrationele logica aan deze trend in een snel en toenemend bedreigende wereld omdat, naast de geopolitieke spanningen, ook meerdere fysische en ecologische processen, zoals de smelt van ijskappen, al niet meer te stoppen zijn?
Al die vaagtaal - is het misschien omdat ook de idealisten geen concrete oplossingen kunnen aandragen omdat er slechts in theorie oplossingen zijn?
-
* convivialisme: dit woord wordt letterlijk vertaald met ‘gezelligheid’. Er wordt ‘empathie’ en pro-sociabiliteit’ en een 'egalitaire samenleving' mee bedoeld. Het lijkt me niet dat je de wezenlijke soortkenmerken van het mensdier, inclusief zijn typische ambivalentie vanwege zijn ‘excentrische positionailteit’ (Plessner) zou kunnen veranderen. De mens is, net als de ‘overige natuur’ onderhevig aan samenwerkings- en concurrentiewetmatigheden, zowel binnen als tussen de soorten.
** hubrischbeheersing: overmoedbeheersing. Misschien is juist dit soort idealisme wel te betichten van overmoed.
*** antropocentrisme: hiermee wordt waarschijnlijk bedoeld, het in de loop van de (westerse) geschiedenis ontstane idee van ‘de mens als kroon op de schepping die de rol heeft om de wereld te beheren en te beheersen’. Maar er is een groot misverstand rondom deze term en rond dit idee. De mens wordt, zoals Helmuth Plessner duidelijk maakt, net zoals alle andere dieren gekenmerkt door een centrische positie. De wolf is uiteraard wolfcentrisch, de dolfijn dolfijncentrisch, de vleermuis, vleermuiscentrisch, elk naar zijn wezenlijke soortkenmerken. Zo is de mens uiteraard mens- of antropocentrisch. Dat is hij van nature. En het ligt daarmee in de wezenlijke en unieke kenmerken van de mens besloten dat hij kunstmatig is van nature. De mens is het technobeest bij uitstek, die zich moet aanvullen met hulpmiddelen uit de natuur (wederom Plessner). Het genoemde soort idealisme stelt vaak egalitaire jager-verzamelaar-samenlevingen als voorbeeld. Stel nu eens dat we nog steeds jager-verzamelaars waren. En dat met 8,5 miljard mensen. Ik kan me niet voorstellen dat dat zou gaan binnen de planetaire grenzen.
Reactie plaatsen
Reacties