Verbanden

Gepubliceerd op 20 oktober 2025 om 21:53

We kunnen in het kader van het Antropoceen reflecteren(1) op de volgende verbanden: Verandering(2)&Zelforganisatie(3); Zelforganisatie&Tao(4); Oorzakelijkheid(5); Oorzakelijkheid&Antropoceen(6).

 

  1. Inleiding: reflectie

Het debat over het Antropoceen brengt een voortdurende conceptuele uitwisseling tussen de geschiedenis van de aarde en de menshistorische tijd met zich mee. We maken nu een unieke fase in de menselijke geschiedenis mee, waarin voor het eerst gebeurtenissen die zich op enorme geologische schaal voordoen, bewust worden verbonden met wat we zouden moeten of kunnen doen in het dagelijks leven van individuen, gemeenschappen, instellingen en naties, zoals het verbranden van fossiele brandstoffen. De individuele en de planetaire schaal vallen hiermee samen.

Het Antropoceen dwingt ons na te denken over de twee enorm verschillende tijdschalen die de aardgeschiedenis en de wereldgeschiedenis respectievelijk omvatten: de tientallen miljoenen jaren die een geologisch tijdperk doorgaans omvat (het Holoceen lijkt een bijzonder kort tijdperk te zijn geweest als de Antropoceen-these klopt) versus de hoogstens vijfhonderd jaar die de geschiedenis van het kapitalisme kunnen vormen.

Voor reflectie vereist het Antropoceen nu, naast het denken op verschillende tijdschalen, ook om zowel mensgericht als planeetgericht te denken. De cultuursferen en de natuursferen zijn  verstrengeld geraakt en beïnvloeden elkaar in wisselwerking. We vernietigen de natuursferen en daarmee vernietigen we de cultuursferen, ofwel onszelf.

Reflectie hierop is veelomvattend en het voorstellingsvermogen tartend. Het is niet realistisch om reflectie te beperken tot vergelijkingen met eerdere historische gebeurtenissen tijdens de mensenperiode. Die gebeurtenissen vonden plaats binnen de planetaire grenzen, en vertoonden een patroon van omkeerbaarheid. Er zijn kwantitatieve en kwalitatieve verschillen die de huidige ontwikkeling uniek maakt.

Dit is de eerste keer in de geschiedenis van de planeet dat nu een biologische soort de aandrijver is van het Grote Uitsterven. We kunnen reflecteren op de vraag: maakt het veel uit of de oorzaak, zoals eerder, van buitenaf komt, uit de natuursferen, of zoals nu, van binnenuit, uit de cultuursferen? Is cultuurlijke evolutie niet ook gewoon een vorm van natuurlijke evolutie? Is het mensdier als soort niet gewoon een voertuig geweest van evolutionaire wetmatigheden die juist vanwege zijn succes of 'succes' wel tot planetaire overshoot moest leiden?

De ecologische overschrijding van de planeet en het denken over het Antropoceen vereist dat we zowel inzoomen als uitzoomen. Het is denkarbeid waarbij we voortdurend heen en weer pendelen tussen verschillende temporele en ruimtelijke schalen,  perspectieven en abstractieniveaus. Het centrale punt hierbij is dat het menselijke verhaal niet langer alleen kan worden verteld vanuit het perspectief van 500 jaar kapitalisme, waarbij:

- natuur en cultuur gescheiden werden gedacht,

- waarin het rationalisme de boventoon ging voeren,

- waarbij technologische vooruitgang als oplossing voor ieder probleem werd gedacht,

- waarbij er een vals idee ontstond van maakbaarheid.

Wanneer we uitzoomen zouden we misschien kunnen zien:

- dat we op een planeet leven die niet per se is ontworpen om de mens te zien als het hoogtepunt van zijn geschiedenis;

- dat er sprake is van evolutionaire hardgebakkenheid die niet zomaar getransformeerd kan worden;

- dat er sprake is van een zelforganiserende natuur die de mens en zijn belangen overstijgt.

 

  1. Verandering

Verandering (vernieuwing&veroudering, opbouw&afbraak, geboorte&dood, overgankelijkheid) vindt conti-nu plaats op basis van overerving van verleden hedens. Verandering is schepping en schepping is actueel conti-nu; er is geen verandering en dus ook geen schepping ex nihilo.

In de procesmetafysica is tijd het scheppingsproces. Het universum is geen totaliteit die eens en voor altijd vastligt, maar een dynamische vector die groeit van een bepaald verleden naar een open (deels onbepaalde) toekomst. Het verleden is volledig bepaald, het heden is het proces van bepaling (ofwel manifestatie, realisatie, actualisatie) en de toekomst is gedeeltelijk onbepaald als nog te scheppen.

Gedeeltelijk onbepaald, want de toekomst wordt op basis van de actuele realisatie geschapen. Het is er aan gebonden, min of meer zoals het stromen van het water gebonden is aan de bedding. De kracht van het stromen kan de bedding verleggen, de toekomstige realisaties hebben te maken met de bedding die nu actueel wordt verlegd door Antropocene ontwikkelingen, in een verschuivende verhouding van vrijheid en determinisme. De actuele CO2 uitstoot vermindert de toekomstige vrijheid.

Door Antropocene verandering komt er nu een fundamenteel spanningsveld omtrent het klassieke (en over het algemeen verstandige) idee ‘meegaan met de stroom’ aan het licht. Dit idee moedigt aan om niet te proberen de natuurlijke stroom van verandering te forceren, maar om deze te accepteren, ermee om te gaan, er in mee te gaan. Verandering is namelijk een natuurlijke orde van het universum, een voortdurend streven naar harmonie.

We kunnen beseffen dat precies dit in Antropocene tijden een enorme spanning oplevert. Want moeten we niet juist de klimaat- en eco-veranderingsstroom tegengaan? Dit spanningsveld toont zich als de ambivalentie van de mens, met nu actueel een toenemende polarisatie tussen links-progressief en rechts-conservatief. Het is een politiek probleem.

De huidige verandering is uniek in de menselijke geschiedenis, wat betreft schaalgrootte, snelheid, onomkeerbaarheid en herstelmogelijkheden. We kunnen vanwege de bedreigende gevolgen niet meegaan met deze stroom en we blijken niet in staat om de stroom om te buigen. Nogal een spagaat.

 

  1. Verandering&Zelforganisatie

Zelforganisatie moet haar creatieve werking doen met de gerealiseerde constellatie die de toekomstige mogelijkheden bepaalt.

De filosofie van de Engelse filosoof Whitehead (1861-1947) omtrent een continuüm van mentale eigenschappen in de gehele kosmos, sluit aan bij de evolutietheorie, maar is veelomvattender en holistischer dan de enkel biotische evolutietheorie. In het primordiale proces van Zelforganisatie, Werking, Wording, Overgankelijkheid worden de fysieke en mentale polen respectievelijk de consequente natuur en de oorspronkelijke natuur genoemd. De twee 'naturen' zijn onderscheidende maar onafscheidelijke aspecten van de Zelforganisatie. Geen van beide kan los van de ander bestaan, elk vereist de ander. Daardoor is Zelforganisatie gebonden aan de feitelijke loop der gebeurtenissen. De consequente natuur is de registratie van alle bereikte feiten. Het is de manifestatie van wat geworden is. We zouden het in de  taoïstisch-metafysische metafoor van de rivier de bedding kunnen noemen voor de mogelijkheden van het stromen.

We kunnen dan drie elementen onderscheiden: de rivier, de bedding, het stromen ofwel de flux. De flux is niet bestendig, de bedding is bestendiger dan de flux, de rivier is bestendiger dan de bedding. Al verandert de bedding door het stromen, het is nog steeds de rivier.

Zelforganisatie, Werking, Wording, Overgankelijkheid is ‘wat in de aard der dingen is’. Hiermee karakteriseert de procesmetafysica het natuurlijke als de scheppende activiteit van feitelijke entiteiten. In Whitehead’s woorden: 'Het ligt in de aard der dingen dat de vele een complexe eenheid aangaan' (Whitehead 1929 Process and Reality). Dit impliceert dat Zelforganisatie, Werking, Wording, waarvan de kern is dat deze temporeel ofwel tijd is, in wezen een geven-en-nemen-relatie heeft met de wereld.

Concreet is de procesfilosofie een product van theorievorming die de categorieën van Wording, Verandering en Tijd als fundamenteel voor de metafysica beschouwt. Tijd is Werking/Wording en dat is het actuele scheppingsproces, van realisatie uit mogelijkheden.

Dit actuele scheppingsproces moet haar creatieve werking doen met de gerealiseerde constellatie of manifestatie die de toekomstige mogelijkheden bepaalt. Dit bepaalt de marges van toekomstige mogelijkheden en realisaties.

Het Antropoceen nu toont ons dat het mogelijk is dat de wil van de schepselen haaks staat op de wil of het karakter van de goddelijke Zelforganisatie. Het karakter van Zelforganisatie is het streven naar orde, harmonie, evenwicht. In zichzelf is dit heilzaam, maar dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat het heilzaam hoeft te zijn voor de schepselen. Als het onzalig uitpakt voor ons spreken we van chaos, pijn, ellende. Hoewel een reële ervaring is dit dus nogal perspectivistisch omdat Zelforganisatie naar haar aard niet anders kan dan streven naar nieuw evenwicht omdat deze in het Antropoceen door Antropos uit evenwicht wordt gebracht.

Uiteindelijk onthult deze temporele relationaliteit van Wording zijn afhankelijkheid en kwetsbaarheid. We worden gedwongen om onze toekomst te heroverwegen, nauw verweven met onze materiële omgeving. Mens en natuur zijn niet van elkaar gescheiden: ze maken deel uit van hetzelfde weefsel van de werkelijkheid. Dit vereist een heroverweging van de rol van de mensheid in het universum.

Whitehead biedt ons zeer waardevolle hulpmiddelen om de gebeurtenissen van vandaag opnieuw te lezen, van de klimaatcrisis tot conflict. We moeten ook de mogelijkheid accepteren dat er geen happy end zal zijn. Het komende Worden is het resultaat van wrijving tussen een veelheid aan mogelijke gebeurtenissen, waarvan de marges worden bepaald door de verleden en heden manifestaties.

In hoeverre de toekomst open is, is afhankelijk van wat de evolutionaire wetmatigheden toestaan en wat niet. Een actuele diersoort stelt nu, als bepalende geofysische kracht, mogelijkheden en begrenzingen aan de potentie voor toekomstige actualisering, waardoor sommige mogelijkheden worden geopend en andere worden gesloten. Het verleden en het heden worden geërfd door de toekomst en bepalen daarmee de marges voor de toekomstige mogelijkheden en dus toekomstige actualisering.

Er kan hierdoor niet zomaar omkering plaatsvinden van structurele hardnekkige processen, ook al worden die processen bepaald door de cultuurlijke natuursferen. De cultuurlijke natuursferen, waaronder de technosfeer, zijn evolutionair gegroeide vormen vanuit natuurlijke fysisch-biotische sferen. De cultuurlijke natuursferen hebben - naar hun aard, d.w.z. naar hun natuur -, nu geleid tot uit de hand gelopen overshoot. Wat de mens vermag is dit proces vertragen en verzachten, maar zelfs dat blijkt in de praktijk niet te gebeuren.

Het kwam tot uitbarsting als een exponentiële explosie in de laatste eeuwen, die mogelijk werd door alle evolutionaire ontwikkeling die eraan vooraf ging en als voorafgaande ontsluiting, als evolutionaire overerving, als bronoorzakelijkheid, kan worden gezien. Zo kiest de evolutie routes die zich voortdurend aanpassen. Eén specifieke route is verlopen vanuit het ‘anorganische’ via het ‘anorganisch-organische’ naar ‘anorganisch-organisch-cultuurlijk/technosferisch’ die vervolgens geleid heeft naar een ‘succesvolle’ expansie door toenemende dissipatie en complexiteit, in de richting van ‘grootste geofysische kracht’, en uiteindelijk planetaire overshoot.

Voor duiding van het Antropoceen zullen factoren, patronen, gaande procesmatigheden moeten worden opgespoord. Hun kenmerken van hardnekkigheid en kracht geven een bepaalde mate van voorspelbaarheid zolang er geen tekenen van ommekeer te zien zijn in een reeds langere tijd bestaande en voortdurende planetaire overshootsituatie.

Hardnekkige patronen en procesmatigheden zullen medebepalende en in de tijd veranderende relevantie hebben. De onvoorspelbaarheid valt daarmee binnen de begrenzingen van de bedding die door het verleden al is verlegd en die wij nu nog steeds actueel aan het verleggen zijn, onverminderd in een onheilzame richting. De bedding bepaalt de mogelijkheden of marges voor het stromen. Die nieuwe marges zullen vast ook wel weer nieuwe leefbaarheid mogelijk maken.

We kunnen over evolutionele wetmatigheden, ofwel Zelforganisatie, nadenken in relatie met het Antropoceenconcept.  Het Universum 'spreekt' tot ons als de taal van het Leven Zelf; de taal van het Leven Zelf ervaren wij door zelfervaring; die universele taal spreekt tot ons als affect. Een grove indeling van onze affecten is die tussen heil en onheil.

Zelforganisatie, Werking, Wording, Overgankelijkheid, Energetische Zelfgeneratie is Eenheid (Eén ‘Systeem’, één Proces, TAO, de Ene, het Universele, God, het goddelijke, ‘God’ of Godt) die zich aan ons opdringt als Woord (het spreken van het Leven Zelf, Logos) zodat wij onontkoombaar ant-woorden met ons leven en onze levenshouding. Het toont zich in veelheid en verscheidenheid, in te onderscheiden maar niet te scheiden dingen, processen, systemen, entiteiten of hoe dan ook genoemd. Het taoïsme heeft het over ‘de tienduizend dingen’. Verandering is in het Taoïsme de hoofdzaak. Er vindt actualisatie plaats uit de op dat moment vigerende mogelijkheden (vrijheid binnen beperking). Dit overstijgt onze gangbare onderscheiding die we maken tussen het organische en het anorganische, tussen leven en niet-leven. Het overstijgt en impliceert dus ook biotische of Darwinistische ideeën omtrent evolutie. Zelforganisatie verloopt organisch, ook anorganische processen verlopen organisch.

Maar sinds kort komt er wat dit betreft een kardinaal nieuw punt om de hoek kijken: de planetaire grenzen zijn bereikt en worden in toenemende mate overschreden. Dat brengt onheil met zich mee, want Zelforganisatie wordt gedwongen daarop te reageren in zijn streven naar evenwicht.

 

  1. Zelforganisatie&Tao

De Wording, die zelf haar eigen energie is, verloopt niet op een chaotische manier, maar kan zichzelf alleen realiseren langs een bepaalde ‘weg’, in het chinees TAO. Wij kunnen ons TAO voorstellen als het fundamentele ordeningsbeginsel dat de dynamiek van het universum regelt. Dit principe is niet iets wat zelfstandig buiten het universum bestaat, het is immanent aan het universum zelf. Het ordebeginsel kan niet verder gereduceerd worden. De ontologische status van de wereld waarin het TAO zich manifesteert is die van het Worden. Worden is Werking is Overgankelijkheid.

In dit tao-proces neemt de mens een gerelateerde plaats in, als zijnde een natuurlijk fenomeen die TAO, ofwel ‘weg’ beïnvloedt ten goede of ten kwade. Dat laatste is wat zich nu aan ons opdringt. De mens als natuurlijk fenomeen beïnvloedt zijn eigen natuurlijke habitat. En de natuur, ofwel de aard der dingen, kan vervolgens niet anders dan TAO volgen overeenkomstig het ordeningsprincipe.

Het taoïsme kan begrepen worden als een filosofie van de natuur. Het is ontstaan in Holocene tijden en maakt gebruik van metaforen. Wil het zijn universele houdbaarheid bewijzen, dan zal het ook betrokken moeten kunnen worden op Antropocene tijden. De stroom van het TAO beweegt zich nu in Antropocene omstandigheden: we zijn de bedding drastisch aan het verleggen. Het draait om betekenis, ofwel heil-onheil, nut-onnut, voordeel-nadeel, goed-kwaad.

Het taoïsme is een Chinese filosofie van de natuurlijke gang van zaken, gestructureerd rond een focus op Tào (道 pad, weg). Het ziet Tào als een structuur van natuurlijke mogelijkheden (en daarmee dus de begrenzingen) voor levende wezens.  Het belangrijkste uitgangspunt is dat de mogelijkheden biedende structuur voortdurend verandert naarmate er nieuwe omstandigheden ontstaan.

Nieuwe omstandigheden kunnen tot meer of minder heil (nut, voordeel, oogst) zijn. Tào ontvouwt zich naarmate actualisatie uit mogelijkheden zich conti-nu in het heden realiseert en daarmee een bepaling wordt voor toekomstige mogelijkheden. Tao verandert daarom voortdurend naarmate er uit de veelheid van mogelijkheden of potenties realisatie plaatsvind.

De natuur, - ofwel de aard der dingen die leidt tot manifestatie, actualisatie, realisatie vanuit ‘het rijk der potenties’, kan niet anders dan TAO volgen overeenkomstig het ordeningsprincipe. Er is nu een drastische herordening gaande. Het ervaringskenmerk daarvan is chaos en onzekerheid.

We kunnen het verband inzien tussen het taoïsme en de huidige Antropocene veranderingen. Het taoïsme maakt veel gebruik van metaforen en analogieën. In de metafoor van de rivier, die bestaat uit de elementen van bedding en het stromen, is de mens de bedding aan het verleggen, als inmiddels grootste geofysische kracht. Deze bedding bepaalt de toekomstige mogelijkheden (en daarmee de beperkingen) voor het stromen. Er is een wisselwerking tussen de stroom en de bedding.

Het taoïsme draait in wezen om betekenis ofwel heil-onheil, nut-onnut, voordeel-nadeel, goed-kwaad. Betekenis is ervaring. Nooit is de werkelijkheid los van het (intuïtieve) subject.

Wellicht zou een Antropoceentheorie in zijn evolutionaire context geen of weinig onderscheid maken tussen natuur en cultuur, binnen taoïstisch gedachtengoed. Antropocene omstandigheden maken duidelijk dat natuur en cultuur niet te scheiden zijn. Vallen ze immers niet onder een gezamenlijke noemer als realisatie van Wording, als actualisatie van (co)evolutionaire  processen en hun primordiale wetmatigheden, als structuur van natuurlijke mogelijkheden?

 

  1. Oorzakelijkheid

Er liggen onderliggende wereldbeelden ten grondslag aan de kijk op klimaatverandering en de mogelijke oplossingen daarvan. Naast andere al dan niet theoretische denkbeelden omtrent dit existentiële probleem vindt men in grote lijnen twee theoretische, levens- en wereldbeschouwelijke benaderingen. Een dominante benadering is om het fenomeen simpelweg als een op te lossen uitdaging te beschouwen door de oorzaken enkel te zien in de korte geschiedenis van de moderne tijd. De kwesties omtrent: - hoe bereiken mensen de komende decennia een vermindering van hun uitstoot van broeikasgassen; - hoe maken we de overgang naar hernieuwbare energiebronnen; -hoe verkleinen we de ecologische voetafdruk van de mens;  hoe krijgen we de wereld sociaal rechtvaardiger voor iedereen?  - deze kwesties worden niet of onvoldoende gezien in het licht van de diepere evolutionaire bronoorzaken. Hierdoor worden de tegenwerkende krachten gezien bij subversieve lobbyisten, onwillige politiek en gevestigde belangen van bedrijven. Daar wordt dan de schuld gelegd.

Een andere manier om klimaatverandering te bekijken is als een complexe familie van onderling verbonden problemen die veel diepere evolutionaire oorzaken kent. Deze planetaire overschrijding heeft een lange geschiedenis, die in recentere tijden in een stroomversnelling is geraakt. Die lange geschiedenis heeft alles te maken met het fysisch-biotische gegeven dat door het rechtop gaan lopen, voorpoten vrijkwamen om handen te worden en daarmee letterlijk handig te worden om gereedschappen te maken.

De Israëlische historicus Yuval Noah Harari wijst hier op in zijn boek “Sapiens: A Brief History of Humankind”. "Een van de meest voorkomende toepassingen van vroege stenen werktuigen," schrijft Harari, "was het openbreken van botten om bij het merg te komen. Sommige onderzoekers geloven dat dit onze oorspronkelijke niche was." Waarom? Want, legt Harari uit, "de positie van het geslacht Homo in de voedselketen was ondergeschikt aan andere roofdieren. Mensen konden dode dieren pas eten nadat leeuwen, hyena's en vossen hun deel hadden gehad en de botten hadden schoongemaakt van al het vlees dat eraan kleefde! Het is pas "in de laatste 100.000 jaar", zegt Harari, "dat de mens naar de top van de voedselketen is gesprongen." Het is een sprong in een betrekkelijk korte tijd, evolutionair gezien: een eerste versnelling in de richting van toenemende overshoot. Andere dieren aan de top van de piramide, zoals leeuwen en haaien evolueerden heel geleidelijk naar die positie, gedurende miljoenen jaren. Naarmate de leeuwen dodelijker werden, evolueerden gazellen om sneller te rennen, hyena's om beter samen te werken en neushoorns om slechter gehumeurd te worden. Daarentegen klom de mensheid zo snel naar de top dat het ecosysteem geen tijd kreeg om zich aan te passen.

In het Holoceen, een ultrakorte periode in de geologische geschiedenis, zijn er steeds revolutionaire fases met volgende versnellingen richting planetaire overshoot geweest: de landbouwrevolutie, de verstedelijkingsrevolutie, het bronzen tijdperk, het ijzeren tijdperk, het grootschalig winnen van turf, enzovoorts. Het probleem van de ecologische voetafdruk van de mens is de afgelopen 500 jaar toegenomen door de Europese expansie en kolonisatie van verre landen die door andere volkeren werden bewoond, en de daaropvolgende opkomst van de techno-industriële revolutie. Allemaal versnellingen in een lang proces, waarbij de eerdere ontwikkelingen de erop volgende mogelijk maakten. Een zoveelste versnelling vond plaats na het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen het aantal mensen en de consumptie exponentieel toenamen, dankzij het wijdverbreide gebruik van fossiele brandstoffen, niet alleen in de transportsector, maar ook in de landbouw en de geneeskunde.

Deze twee benaderingen leveren elk een ander verhaal op. De eerste is meer idealistisch: als we maar willen en voldoende ons inspannen, als de tegenwerkers nou maar eens gingen meewerken ..., dan zou het ons kunnen gaan lukken. De tweede benadering zou weleens realistischer kunnen zijn: je verandert niet zomaar een evolutionair gegroeide ontwikkeling. De antithese zit hem erin dat ze elk een ander verhaal, een ander Antropoceenconcept, een andere Antropoceentheorie opleveren.

De invloed van de mens kan op twee manieren in verband worden gebracht met de huidige Antropocene ontwikkelingen:

  • De mens is/was machtig in de zin van veroorzaker
  • De mens is onmachtig in de zin van onderhevig geraakt aan deze veranderende evolutionaire overmachten van natuurlijke Zelforganisatie. Hetgeen niet wil zeggen dat het Antropoceen wordt gestuurd door de onmacht van de mens: het wordt gestuurd door fundamentele natuurlijke overshootprincipes en mechanismen op planetair nivo - zoals dat een aantal keren vaker is gebeurd in de 'Big History', voor zover bekend.

In deze tweeledigheid doet de mens mee in een verband van primaire bronoorzaken en daaropvolgende secundaire gelegenheidsoorzaken in een lang evolutionair traject richting overshoot. Wanneer we secundaire oorzaken verwarren met primaire hoofdoorzaken, (en dat is wat we over het algemeen geneigd zijn te doen met ons wijzen naar het kapitalisme, industriële revolutie, zogenaamd antropocentrisme, etcetera - kennelijk in de fundamentele menselijke behoefte tot het toewijzen van schuld en schuldigen), dan zien we naar mijn mening iets over het hoofd: de zeer lange en diepe aanloop naar de overshoot op planetair niveau. Samenhangend met iets wezenlijks aan de diersoort mens: hij is per definitie dissipatiever dan de overige diersoorten: hij kan niet anders: hij moet zijn omgeving gebruiken en verbruiken om volledig mens te kunnen zijn. Overige dieren hoeven zich niet te kleden, als bijvoorbeeld.

Wat betreft het Antropoceendebat lijkt me dit niet van ondergeschikt belang te zijn. Er is diepe ‘logos’ en lange evolutionaire ontwikkeling aan het onontkoombaar technè moeten zijn van de mens; aan de daarmee gepaard gaande dissipativiteit; aan het kunnen ontstaan en positief ontsluiten van mogelijkheden in de mensengeschiedenis; met toenemende complexiteit en toenemende schaalgrootte en bevolkingstoename tot gevolg; en aan het hebben kunnen toevoegen van exogeen energetisch vermogen aan onszelf met een ‘factor duizend’, met behulp van olie, gas, steenkool, etcetera.

Die ‘factor duizend’ is evolutionair historisch gegroeid in de natuurlijke en cultuurlijke evolutie en we hebben er nu mee te dealen. Kunnen we nog zonder die energietoevoeging? Kunnen we dan nog leefbaar en heilzaam mens-zijn onder de huidige omstandigheden en planetaire overshoot? Met het gegeven dat we op niet al te lange termijn met 9 miljard mensen zijn? We konden door alle evolutionaire en ook revolutionaie ontwikkelingen dingen bereiken die daarvoor gewoon niet mogelijk waren, inclusief, na verloop van tijd, het voeden van zoveel monden, wereldwijd. Dit bracht ook weer verdere technologische ontwikkeling met zich mee, inclusief verbrandingsverschijnselen. IJzer moet immers gesmeed worden als het heet is.

Wat betreft het ontstaan van landbouw is in dit verband interessant het gegeven dat landbouw niet op één plaats is ontstaan. Dat geeft te denken over hoe culturele ontwikkelingen samenhangen met klimatologische omstandigheden, en hoe de ermee gepaard gaande verschijnselen en nieuwe (dissipatieve) mogelijkheden ermee samenhangen, zoals setteling en verstedelijking. Setteling en verstedelijking hebben uiteraard weer veel bijgedragen aan de verfijning van sociale, economische en juridische aspecten, zoals geld als handig ruilmiddel en bestuursvormen. Dat het niet op 1 plaats is ontstaan, dat wil zeggen: onafhankelijk van elkaar, wijst op natuurlijke wetmatigheden.

Alle ontwikkelingen bij elkaar hebben geleid tot de huidige overshootshitsituatie. Dit roept de vraag op: is het (dus) de mens ook niet gewoon overkomen? Het gaat immers om natuurlijke wetmatige overshootprincipes. Iets groeit tot aan zijn grens, en het unieke in de mensengeschiedenis is dat die grens heden ten dage op planetair niveau is bereikt. Van betekenis voor onze ambivalente, politieke omgang met de huidige klemmende situatie is dat de planetaire grenzen uiterst diffuus, multi-interpretabel, niet eenduidig - zowel in de natuursferen als in cultuursferen -, en dus bediscussieerbaar zijn, met alle emotionele strijd erop en eraan vanwege belangentegenstellingen. Wat dat laatste betreft spelen in evolutie zowel concurrentie als samenwerking een cruciale rol. Concurrentie omvat de strijd om schaarse hulpbronnen zoals voedsel, water en partners, wat leidt tot competitieve adaptaties en de sterkere individuen of soorten die overleven. Samenwerking vindt plaats wanneer individuen of soorten samenwerken om wederzijdse voordelen te behalen, zoals het gezamenlijk jagen, verdedigen of het delen van kennis, wat de overlevingskansen van de groep vergroot. Deze twee krachten zijn niet tegengesteld, maar interacteren constant en sturen daarmee de evolutionaire ontwikkeling.

De dynamiek van het evolutionaire principe van concurrentie en samenwerking is complex. Een verschuiving in de omgevingsomstandigheden kan de nadruk verleggen van de ene naar de andere strategie. Maar het is niet een cognitieve intellectstrategie, het is de ‘intelligentie’ of zo je wil ‘instinctmatigheid’ van de evolutie zelf. Die dus de overmacht vormt.

Wat nu zou moeten gebeuren om de klimaatverandering tegen te gaan is samenwerking op wereldniveau. Dat is vanwege het evolutionaire concurrentieprincipe nog nooit eerder gebeurd en wat we in de praktijk zien gebeuren is precies het tegenovergestelde, namelijk samenwerking op niet-wereldniveau in relatie tot geopolitieke machtsvorming onder de sturing van het concurrentieprincipe. De symptomen hiervan zijn: fragmentatie, polarisatie, strijd om schaarse hulpbronnen, strijd om het Noordpoolgebied, afkalvende democratieën, toenemende autocratie.

We hebben het in de basis over onderhevigheid aan evolutionaire principes met aan soorten overmachtige wetmatigheden die nu het Antropoceen aanstuurt. De aanloop naar het Antropoceen is gebeurd in een miljoenen jaren evolutie. Je zou kunnen starten bij het rechtop-gaan-lopen van een soort en uit botonderzoek is gebleken dat we het dan hebben over 8 tot 10 miljoen jaar geleden. Je zou zelfs nog daarvoor kunnen starten want welke ontwikkelingen zorgden ervoor dat die botstructuurverandering een evolutionair voordeel opleverde? Ten gevolge van het rechtop lopen en het beschikbaar komen van handen om gereedschappen te maken heeft het mensdier zich ontwikkeld met karakteristieke soorteigenschappen, waaronder het kunstmatig-zijn-van-nature vanwege zijn inherente gebrekkigheid. Het mensdier moet zich op een andere manier in stand houden dan de overige primaten, hij moet zich aanvullen met energetische en andere middelen uit de natuur. Dat heeft hij met succes gedaan.

Die lange en primaire temporeel-evolutionaire component is nu via culturele evolutie een overmacht geworden. De actuele mens legt het af tegen een fysisch-biotisch-cultureel traject van miljoenen jaren evolutie die geleid heeft tot toenemende planetaire overshoot. Het kernkantelpunt als bronoorzaak ligt al ver in het verleden. De weg naar planetaire overshoot moet (dus) een lange aanloop hebben gehad, waardoor uiteindelijk zowel de landbouw, de verstedelijking, de bevolkingsgroei als ook de technologische industriële samenleving booming konden worden, met toenemende ontwrichtende werking op het aardsysteem. De ene ontwikkeling ontsloot de mogelijkheid tot de volgende enzovoorts, in een lange oorzakelijkheidsketen. Het is niet onwaarschijnlijk dat de hele Holocene periode de mogelijkheid ofwel potentie bood voor de gang naar planetaire overshoot.

Maar zo’n gunstig tijdperk is op zichzelf geen oorzaak en niet verklarend genoeg. Groeiwetmatigheden zijn evolutionair, temporeel van aard, primordiaal voor actuele realisatie. De mens heeft natuurlijk helemaal niet aangestuurd op planetaire overshoot, het is collateral damage. En de mens stuurt nu het Antropoceen niet aan, er zijn natuurlijke overmachten ontstaan die de macht van de mens te boven gaan. Dit laatste geeft ons een nieuw perspectief op maakbaarheid en vooruitgang.

Dit alles is verlopen als een natuurlijk proces, waarbij cultuur als een nicheconstructie van natuur kan worden gezien. De mens is een levensvorm waarlangs een bepaalde ontwikkeling een tijdlang is verlopen, met alles erop en eraan, ruimtelijk en temporeel. Met ‘alles erop en eraan’ wordt ook bedoeld dat evolutionaire processen niet gelijktijdig over de gehele planeet hoeven te verlopen: de ruimtelijke component impliceert dat een ontwikkeling 'ergens' ontstaat.

 

  1. Oorzakelijkheid&Antropoceen

6.1 Profiel van het Antropoceen.

Waardoor kenmerkt het Antropoceen zich?

Het doorgronden van een nieuwe omgeving vergt enige denkverbeelding. Daarbij zijn er hulpmiddelen mogelijk voor het denken zoals te kiezen perspectief, gezichtspunt, oriëntatiepunt, context, referentiepunt of -kader. We kunnen ruimtelijk en temporeel in- en uitzoomen. We kunnen bewust wisselen van perspectief. Het Antropoceenconcept kan zo’n context of referentiekader zijn, ook voor analyses. Er valt iets te kiezen bij de denkactiviteit. De denkactiviteit is perspectivistisch of kan perspectivistisch zijn, mede afhankelijk van mens- en wereldbeeld.

Het Antropoceen-concept als een andere werkelijkheid dan het Holoceen maakt een kapstok voor reflectie mogelijk. De overkoepelende term ‘Antropoceen’ kan daarbij werken als een kader waarbij vele samenhangende ontwikkelingen zijn te benoemen, te differentiëren, te specificeren, te onderscheiden.

We hebben het dan over:

- antropogene socio-ecologische overshoot

- planetaire grenzen

- grenzen aan de groei

- ecologische voetafdruk

- de talloze symptomen die we vandaag de dag overal ter wereld zien, van biodiversiteitsverlies, klimaatverandering, verzuring van de oceaan, tot de verontrustende opkomst van nieuwe entiteiten zoals plastic en synthetische toxines en biochemische verandering

- de menselijke gedragscrisis

- drijfveren van die gedragscrisis, waaronder economische groei; marketing; en pronatalisme

- de daarmee samenhangende hefbomen van overshoot: consumptie, verspilling en bevolking

- existentiële bedreigingen

- kantelpunten

- onomkeerbare feedbackloops

- de hardnekkigheid van de trends

- de oorzakelijkheidsketen van dit alles

- de fundamentele existentiële gevolgen van dit alles

 

Het Antropoceen als begrip overkoepelt het begrip klimaatverandering. Het is een veel breder concept omtrent implicaties en dilemma’s wat betreft het menselijk gedrag, de menselijke historische ontwikkeling, de betekenis voor al het leven, de negen in kaart gebrachte planetaire grenzen en de overshoot daarvan. Wetenschappelijk gezien is het een interdisciplinaire benadering over de gespecialiseerde vakwetenschappen heen, met daarbij het besef dat alleen wetenschap het veld niet geheel kan overzien. Wanneer we het hebben over de betekenis van deze grootschalige en fundamentele verandering, dan gaat het niet enkel om de logisch-analytische benadering. Het gaat uiteindelijk om heil en onheil, om goed en kwaad, het raakt ons in onze gehele existentie.

De term ‘Antropoceen’ is een containerbegrip dat staat voor zowel een maatstaf voor geologische tijd als voor een ‘systeem’ dat meer is dan de som der delen, waarin positieve en negatieve feedback tussen ecosystemen van vitaal belang zijn. De consensus rond de door de mens veroorzaakte Antropocene veranderingen wordt inmiddels breed geaccepteerd, maar dat betekent nog niet zonder meer de suggestie dat het daarmee een niet-natuurlijke oorzaak is. De mens is immers ook (maar) een diersoort, onderhevig aan natuurlijke overshootkrachten en natuurlijke Zelforganisatie.

We zouden het Antropoceenconcept echter naast containerbegrip juist ook als een onderscheidend begrip kunnen zien. Beide kunnen hun nut hebben. Het kan betrokken worden op:

- alle natuur- en cultuurgerelateerde zijnsaspecten, die elkaar nu in toenemende mate wederzijds infecteren

- verschuivende kracht- en machtsverhoudingen in natuur-cultuurverstrengelde zin

- meerdere nu samenvallende geschiedenissen: de geologische, de biotische, en de menshistorische geschiedenis

- breder dan klimaatverandering aangezien het gaat om de overschrijding van meerdere planetaire grenzen

- een helicopterview in het kader van miljoenen jaren Big Historie en evolutie, om de historische cultuurgeschiedenis van de laatste eeuwen aan te kunnen relateren.

- ongekende tijden die precies om die reden noodzaakt tot nieuwe begripsvorming

- filosofische, ethische en existentiële consequenties van de huidige veranderingen

- betekenis in de zin van heil en onheil; de menselijke conditie

- de vele dilemma’s en tegenstrijdigheden waar we tegenaan lopen bij de benodigde transities

- een interdisciplinaire benadering over de gespecialiseerde vakwetenschappen heen

- consequenties die de wetenschappen overstijgen

- het trachten doorgronden van een nieuwe omgeving. Daarbij zijn er hulpmiddelen mogelijk voor het denken zoals te kiezen perspectief, gezichtspunt, oriëntatiepunt, context, referentiepunt of -kader. We kunnen ruimtelijk en temporeel in- en uitzoomen. We kunnen bewust wisselen van perspectief. Het Antropoceenconcept kan zo’n context of referentiekader zijn, ook voor analyses.

 

6.2 Het Antropoceen als overmacht.

De moderne technologische industriële globale samenleving is om verschillende redenen kwetsbaar, juist vanwege haar complexiteit, onderlinge ecosociale verwevenheden en afhankelijkheden. Alles kan verstoord worden en er zijn zowel eco- als sociokrachten gaande die daar, bedoeld of onbedoeld, druk mee bezig zijn en elkaar versterken.

Die kwetsbaarheden komen meer en meer aan het licht nu de onderling verstrengeld geraakte natuur- en cultuursferen lelijke scheuren beginnen te vertonen. Opwarming, verdroging, stormen, waterschaarste, smeltende gletsjers en poolkappen zullen miljarden mensen treffen inclusief verwoesting van materiële en immateriële infrastructuur zoals rechtstaat, maatschappelijke instituties, internationale verdragen. Ontreddering, ontheemding en massale volksverhuizingen zullen het gevolg zijn.

De belangrijkste reden is dat dit ‘langzame geweld’ verband houdt met de structurele overschrijding van planetaire ecologische grenzen. De spanningsopbouw neemt hierdoor verder toe en we zetten onze vrijheid op het spel.

Paradoxaal genoeg blijkt dat de mens, terwijl de afbraak- en fragmentatieprocessen zijn samengesteld uit gebeurtenissen die allemaal een door de mens veroorzaakte oorsprong hebben, de fatale koers die daartoe leidt slechts marginaal kan veranderen, hooguit vertragen. Pogingen tot vertraging en verzachting zijn nooit zinloos, maar het zal gezien moeten worden in de verschuivende verhouding van zowel onmacht en macht als ook van vrijheid en determinisme. De breuklijn of breukfase tussen Holoceen en Antropoceen kan gelegd worden bij het bereiken - en niet meer in de greep krijgen - van planetaire socio-ecologische overshoot.

6.3 Nogmaals en tot slot - Waarom is het begrip ‘Antropoceen’ relevant?

Het is relevant om meerdere redenen:

- we hebben redelijk gunstige leefbaarheidsomstandigheden achter ons gelaten

- een aantal planetaire grenzen zijn reeds overschreden en deze overschrijdingen zetten zich door

- het Holoceen bood mogelijkheden voor herstel en omkeerbaarheid die nu meer en meer uit beeld raken

- zowel de schaalgrootte als ook de onomkeerbaarheid is van een orde die Holocene omstandigheden te boven gaan

- we zitten klem tussen tegenstrijdige en geopolitieke tegengestelde belangen betreffende veiligheid en leefbaarheid op de korte termijn tegenover veiligheid en leefbaarheid op de lange termijn

- dit alles is van betekenis vanwege afnemend heil en toenemend onheil

- het is een existentiële bedreiging

- het heeft consequenties die de wetenschappen en ook de filosofie overstijgen.

- tenzij we onze kop in het zand blijven steken worden we meer en meer gedwongen om de zaken onder ogen zien. Daar hebben we taal en begrippen voor nodig, hoe onduidelijk ook in deze fase van het Antropoceen.

 

Jaap Lont; oktober 2025

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb