De filosofische blik, gericht op Betekenis, ofwel heil en onheil, goed en kwaad, harmonie en disharmonie.
- Dooyeweerd
In de aspectenleer van de Nederlandse filosoof Dooyweerd (1894 – 1977) wordt gesproken van ‘sferen van betekenis', waarin gewoond wordt. Dit is ook wat de Duitse filosoof Sloterdijk (1947 - ) benoemt, over naakte onbehuisdheid van de mens en het zich moeten creëren van leefsferen, exogene middelen uit de omgeving verbruikend (kleding, een huis, technologie) om volledig mens te kunnen zijn. Zo kunnen we wonen, in sferen van betekenis, immaterieel en materieel, ons een behuizing technologisch creëren in warmte en veiligheid. Hetgeen in de basis heilzaam is. De mens is kunstmatig-van-nature, zegt de Duitse filosoof Helmuth Plessner (1892-1985) hierover.
Dooyeweerd suggereerde zo een manier om betekenis te begrijpen als iets waar we in leven. Betekenis is als een oceaan waarin vissen zwemmen en die vissen in staat stelt te zwemmen. Op een vergelijkbare manier is betekenis dus iets waarin we leven en bestaan, en dat leven en bestaan mogelijk maakt.
Het lijkt erop dat Betekenis beter intuïtief begrepen kan worden dan theoretisch. We kunnen Betekenis niet uit elkaar halen. We kunnen het niet opsplitsen in organen, cellen, moleculen, atomen, elektronen, quarks, grote verenigde theorieën, wiskunde. We kunnen het alleen ervaren in al zijn rijkdom, en ons koesteren in zijn schoonheid en vrede en heelheid - zijn shalom/heil, en het tegendeel daarvan: lijden/on\heil. Dit is ook waar het oorspronkelijke taoïsme naar verwijst.
Ervaringen en gebeurtenissen hebben betrekking op de aspecten die ze betekenisvol maken en die het bestaan en de activiteit ervan mogelijk maken. Zo kunnen we spreken we onder andere spreken van het biotische, het sociale, het economische, het juridische aspect. Het geheel van aspecten verwijst verder dan zichzelf naar de Oorsprong van Betekenisvolheid, de scheppingsactiviteit die conti-nu actualiteit realiseert.
Het Leven Zelf drukt zich uit in genieten en lijden, in heil en onheil. We kunnen, mede op basis van wetenschap, intuïtief aanvoelen dat we momenteel een pad volgen richting onheil.
1.1 Betekenissferen
Ons begrip van Betekenis, van heil en onheil, is een manier van weten. We weten intuïtief wanneer heil of onheil op ons afkomt. We voelen het aan den lijve. Vervolgens kunnen we er rationaliteit, logica, rede, onderscheid, wetenschap op los laten, maar Betekenis is daaraan primair.
Elk levensaspect veronderstelt een 'betekenissfeer'. Dit zijn bijvoorbeeld de biotische, de gevoelige, de economische, de politieke, de juridische, de ethische en de esthetische sfeer. Betekenis valt niet te reduceren tot de functies van onze hersencellen en de chemicaliën erin of onze zenuwbanen. We weten intuïtief dat Betekenis meer is, we wonen in Betekenis: het is onze habitat, ons leefklimaat.
Precies daarom zijn gunstige Holocene klimaat en milieu-omstandigheden, of de afwezigheid ervan, van grote betekenis. Niet omdat wij daaraan betekenis geven, maar precies andersom: gunstige leefomstandigheden geven betekenis aan ons heil dan wel onheil, aan genieten dan wel lijden. Het Antropoceen zou je dus kunnen definiëren als het meer en meer passé raken van gunstige omgevings- dus leefomstandigheden. De levensaspecten, de betekenissferen staan meer en meer onder druk. Er wordt spanning opgebouwd die wegleidt van heil en leidt naar onheil.
1.2 Proceswetmatigheden, patronen en structuren
De aspectenleer van Dooyeweerd legt bepaalde proceswetmatigheden, patronen en structuren bloot. D leefde natuurlijk niet in Antropocene tijden, het is echter zinvol om bestaand gedachtengoed op te sporen wat betrokken kan worden op de huidige ontwikkelingen.
D betrekt het theoretisch-filosofische kennen op de intuïtieve ervaring, ofwel op de zijnswijzen van de mens. Een aantal van die zijnswijzen (modale aspecten) die hij opspoort staan nu in deze antropocene tijden onder toenemende druk in kwalitatieve zin. Bijvoorbeeld het biotisch/organische, het politieke (bij D vallend onder het sociale aspect), het juridische en het ethische aspect. Maar ook het esthetische (harmonie, plezier, spel, genot). Elk aspect is een constellatie van betekenissen, rijk en divers, gecentreerd rond een kern. D reflecteerde op wat de aspecten van onze ervaring kunnen zijn, en schetste er vijftien. Op het gebied van filosofie verdient zijn aspectenleer volgens mij veel krediet omdat het rekening houdt met diversiteit zonder dualisme en coherentie zonder monisme of reductie.
Het is een raamwerk dat de kosmos (onze ervaringswerkelijkheid) in staat stelt te zijn, d.w.z. temporeel-overgankelijk te zijn. De aspecten zijn wat de diversiteit en samenhang van de alledaagse ervaring verklaart, en zelfs het geheel van het menselijk leven. Zijn aspectenleer biedt vele aanknopingspunten om het in het perspectief van het Antropoceen te plaatsen. Er is een opbouw van aspecten, ook evolutionair gezien. D maakt onderscheid tussen 'eerdere' of 'lagere' aspecten (natuur-gerelateerd) en 'latere' of 'hogere' aspecten (cultuur-gerelateerd).
De toegenomen onderlinge verwevenheid en verstrengeling van de natuur- en cultuuraspecten betekenen wederzijdse beïnvloeding van oorzaak en gevolg in een onheilzame richting.
- Whitehead
De filosoof Alfred North Whitehead (1861 – 1947) beschrijft de werkelijkheid in termen van processen en duidt een opbouw in niveaus van toenemende complexiteit. Een elektron is een knooppunt van werkelijke gebeurtenissen, een molecuul een knooppunt van elektronen, een organische cel een knooppunt van moleculen, een levend organisme een knooppunt van cellen, een stam een knooppunt van menselijke organismen, een natie een knooppunt van stammen, een beschaving een knooppunt van naties. Dus bij het beschouwen van een beschaving stijgen we op in een hiërarchie van niveaus van complexiteit die in dit zeer ruwe verslag zeven niveaus verwijderd is van de basistemporele eenheden van de werkelijkheid.
Uiteindelijk zullen de basistemporele (fysische) eenheden van de werkelijkheid zich wel redden, door hun responsaanpassingsvermogen. Zij hebben nergens last van. Wat onder druk staat, dus wat van betekenis is, zijn de beschaving, de naties, de leefgemeenschappen, de organismen, brood op de plank en een dak boven het hoofd.
- Latour
De Franse filosoof Bruno Latour (1947-2022) definieert moderniteit als de grootse maar vergeefse poging om de werkelijkheid te ordenen door het trekken van scheidslijnen tussen natuur en cultuur, feiten en waarden, subjecten en objecten. Dit dualisme heeft volgens L nooit gewerkt, maar leidde wel tot een systematische blindheid voor de vele relaties met andere entiteiten in de wereld waarin de mens altijd al verwikkeld was. De fundamentele betekenis van entiteiten blijken nu processen te zijn in plaats van substanties.
De objectiverende modus van de wetenschap, die onder invloed van dit dualisme tijdens de moderniteit zo belangrijk werd, is één van Latour’s grote interesses. Tijdens de moderniteit heeft de wetenschappelijke waarheidsmodus volgens L de andere waarheidsmodi overstemd, wat leidde tot een verenging van ons waarheidsbegrip tot enkel rationalisme en zorgde voor allerlei problemen in de domeinen van de andere zijnsmodi. Een waarheid zoals die wordt uitgedrukt in de modus van de wetenschap, heeft geen vanzelfsprekende legitimiteit binnen de modus van de politiek, de ethiek, de economie, het affect, de intuïtie, het sociale, het historische, omdat ‘waarheid spreken’ in elk van die domeinen iets anders betekent. De waarheid van het affect spreekt van zichzelf als lijden en genieten, als heil en onheil.
We leven in wat L de ‘kritieke zone’ noemt – de dunne biofilm rond de planeet waarin al het aardse leven zich afspeelt, en waarvan we nu weten dat het geen passief decor is voor het menselijke handelen, maar een complex web van onderling afhankelijke actoren. De betekenis en kwaliteit van dit web zal zich door Antropocene ontwikkelingen tonen in alle zijnsmodi. In de affectieve modus is toenemend lijden en onheil te verwachten.
- Plessner
Het gedachtengoed van Helmuth Plessner (1892-1985), die momenteel weer opgang maakt i.v.m. het denken over Antropoceen, gaf halverwege de vorige eeuw een wijsgerige antropologie en sociologie die nu behulpzaam kan zijn. De mens deelt met andere dieren een centrische organisatie, maar kent ook wat P noemt een excentrische positionaliteit: hij leeft net als (andere) dieren vanuit zijn centrum, maar staat daar tegelijkertijd buiten. Door deze afstand kan hij zichzelf, maar ook andere levende en nietlevende dingen objectiveren. Waar de plant leeft en het dier zijn leven leeft en beleeft, daar leeft en beleeft de mens zijn leven niet alleen, maar beleeft hij ook nog zijn beleven. Hierdoor kent de mens een zekere handelingsvrijheid, maar hij blijft “ondanks deze vrijheid gebonden aan een bestaan dat hem remt en waarmee hij moet vechten”.
Omdat de mens door zijn excentrische levensvorm anders dan het dier niet volkomen samenvalt met zichzelf, is de mens volgens P “constitutief thuisloos” en dient zich daarom een ‘thuis’ te scheppen. Dat betekent dat de mens kunstmatig van nature is. Waaruit volgt dat de mens dus ook dissipatief van nature is, zijn omgeving verbruikend. Een dissipatief systeem is hierdoor niet in evenwicht.
Plessner beschrijft drie fundamenteel verschillende levensvormen, die van plant, dier en mens, waarbij het hem er vooral om te doen is te analyseren wat de mens, hoewel behorend tot het dierenrijk, van andere dieren onderscheidt. Dieren worden, zoals alle organismen, gekenmerkt door een grens, die hen van hun omgeving (Umwelt) onderscheidt. Leven vereist instandhouding van die grens. Daartoe interacteren dieren met behulp van hun zintuigen en ledematen op actieve wijze met hun omgeving. Volgens Helmuth Plessner leven dieren daarbij vanuit hun centrum. Ze zijn in zekere zin opgesloten binnen hun organische grens en staan daarom in hun beleving frontaal tegenover hun omgeving.
Ook mensen kennen een dergelijke centrische organisatie, maar verschillen van andere dieren doordat ze tevens een excentrische positie innemen. Dankzij zelfbewustzijn, voorstellingsvermogen en taal kunnen mensen zichzelf buiten zichzelf plaatsen en hun omgeving en zichzelf objectiveren, die daarmee tot buitenwereld (Aussenwelt) en binnenwereld (Innenwelt) worden. Daarom ervaren mensen hun lichaam niet alleen ‘van binnenuit’ als lijf (Leib), maar kunnen ze het ook als een object onder andere objecten (Körper) waarnemen. Die excentrische positie maakt ook dat we ons het perspectief van anderen kunnen voorstellen. Het maakt dat mensen in een met andere mensen gedeelde wereld (Mitwelt) leven. Een wereld waarin ze samenwerken en die mede daardoor in de loop van de mensengeschiedenis is gevuld met technische en culturele artefacten. Zo wordt de natuurlijke begrenzing bij de mens gecomplementeerd door kunstmatige grenzen als fortificaties, stadsmuren, landsgrenzen en copyrights.
Het menselijk leven is volgens Plessner vanwege de excentriciteit ‘kunstmatig van nature’. Daardoor vertoont de menselijke cultuur, inclusief politiek, een bonte verscheidenheid en blijft de mens een ‘open vraag’.
Excentriciteit maakt ons leven volgens Plessner draaglijk, maar zeker niet paradijselijk. De mythe van Adam en Eva toont ons dat de mens juist hierdoor uit het paradijs is verdreven. Excentriciteit impliceert ook dat de mens nooit geheel samenvalt met zichzelf. De mens is ‘constitutief thuisloos’ (konstitutiv Heimatlos), altijd onderweg om zichzelf te realiseren en een ‘thuis’ te vinden. Die hoop op een thuis is volgens Plessner gedoemd altijd utopisch te blijven.
Mensen worden namelijk gekenmerkt door een fundamentele gebrokenheid. Ze zijn immers zowel centrisch als excentrisch en dat veroorzaakt een onoplosbare spanning. Deze spanning wegnemen zou de mens tot een dier of engel maken en daarmee elimineren wat de mens tot mens maakt.
De genoemde spanning maakt de mens ook tot een politiek wezen. Om de maatschappelijke strijd tussen menselijke belangen, perspectieven en waarden te reguleren dient er een politieke orde te worden gesticht. Zoals we kunnen zien blijkt in tijden van planetaire overshoot, ofwel Antropocene omstandigheden, die politieke orde ontoereikend.
- Binnen-buitenwereld
Het lichaam kennen we van binnenuit als het milieu van onze subjectiviteit, onze binnenwereld. De kennis ervan moet een soort kennis zijn waar we niet zo veel over nadenken, ook al zou het wel eens de meest vertrouwde vorm van kennis kunnen zijn die er is. Wat het meest vanzelfsprekend is, is het moeilijkste in te zien. Het subjectieve lichamelijke milieu van ons ik-zijn, de basis van onze motivaties en affecten, is ons wel door en door vertrouwd, maar kennelijk wil dat niet zeggen dat we er ook een goed inzicht in hebben.
Hetzelfde zou wel eens kunnen opgaan voor ons milieu buiten ons, onze buitenwereld. Wat al eeuwenlang aan de wereldkant het meest vanzelfsprekend voor ons is, is het betrekkelijk stabiele Holocene milieu. Dat heeft onze paradigma’s onbewust gevormd en onze huidige cultuur mogelijk gemaakt. Dat is ons referentiekader, ook voor onze filosofie en denkbeelden. Wij zijn daarin als een vis in het water, met name wat betreft al datgene wat daaruit tot nu toe gratis en vanzelfsprekend tot ons kwam, maar wat nu schaars dreigt te worden door Antropocene ontwikkelingen. Terwijl die schaarste niet (niet volledig, niet voldoende) in ons economisch systeem zit verdisconteerd. Het milieu kan meer of minder leefbaar zijn en die leefbaarheid zijn wij aan het ondermijnen, we creëren toenemende schaarste aan leefbare omstandigheden.
Het probleem met ons economisch systeem moge duidelijk zijn: de (toekomstige) ecologische schade zit niet in de prijs noch in het BBP. Eigenlijk zou van economische groei de (toekomstige) ecologische schade moeten worden afgetrokken en dan zou weleens kunnen blijken dat wij al decennia jaar op jaar verlies lijden. Wij bedrijven geen planetair-zuinige ecologische economie en daarmee gaan we in tegen heilzame shalom-werking. Het gebod is: er moet en zal geproduceerd worden, er moet en zal geconsumeerd worden, economische krimp is slecht, groei is goed.
Er is een onlosmakelijke holistische relatie tussen binnenwereld en buitenwereld via onze lichamelijke subjectiviteit. Komt deze laatste notie/intuïtie (groei is goed) vanuit onze lichamelijke subjectiviteit? Of komt van oorsprong de notie/intuïtie van energiezuinig/energiebesparing vanuit onze lichaamssubjectiviteit? Je zou het laatste verwachten: uitputting kennen we van binnenuit. Maar de vertaling naar de aardse werelduitputting en het passend reageren daarop is kennelijk toch een heel ander verhaal.
Misschien lukt dat gewoonweg niet omdat er natuurlijke wetmatigheden spelen in de lange opbouw naar ecologische overshoot (‘succes’-factoren, positieve feedback) en de gevolgen van die wetmatigheden kunnen, wanneer eenmaal ecologische overshoot op planetair niveau is bereikt, enkel door negatieve feedback teniet worden gedaan. Het is inmiddels niet te verwachten dat die feedback op een beheerste wijze vanuit de cultuuraspecten komen. We moeten dan immers tegen die natuurlijke ‘succes’-factoren in werken. Ik weet niet hoe paus Leo hierin staat, hij heeft op z’n minst invloed op groei dan wel afname van zijn kudde.
Op z’n minst kunnen we bij dit alles wijzen op ambivalentie, discrepantie, dilemma’s. We voelen de dreiging en de ambivalente gevoelens niet of we voelen deze vanuit onze lichaamservaring. Dreiging kunnen we ons meer of minder realistisch verbeelden. Als we die wereldkant, onze bedding, niet in de hand hebben, dan zal dat een onheilzame weerslag hebben op wat we nu en in de toekomst ervaren.
Maar het kan ook zo zijn dat de notie van ‘groei is goed’ in de basis komt vanuit de ‘intelligentie’ van natuurlijke evolutionaire principes zelf, inclusief positieve en negatieve feedback. Dan heeft de mens er ook niet veel macht over. De mens is nu het vehikel via welke die natuurlijke wetmatigheden verlopen. Met als implicatie: het overkomt ons min of meer. Maar we voelen wel aan dat dit toch ook niet de plank helemaal raak slaat. We zitten er maar mooi mee: dilemma's, ambivalenties, tegenstrijdigheden, spagaten volop.
Het lijkt me echter wel - en dat moet haast wel, gezien de holistische twee-eenheid van binnen- en buitenwereld -, dat er een relatie te leggen is tussen lichamelijke ervaringsintuïtie en evolutionaire wetmatigheden. Daarin zou dan de procesfilosofie (die tegenover dualistische filosofie staat) van betekenis kunnen zijn. Het gaat om natuurlijke wetmatigheden van streven, werking, wording, verandering, overgankelijkheid, ofwel de basale werkelijkheid. Soorten moeten in dat proces niet alleen opkomen, groeien en blinken, maar ook weer verzinken. Uitsterven of decimeren.
De vraag is of dat laatste nu aan de orde is en daar lijkt het volgens mij wel op. De kern daarin is het idee van uiterst hardnekkige planetaire overshoot die maar niet door de mens op beheerste wijze wordt opgelost. En dus zal de natuur dat zelf moeten doen.
- Ervaringswijze
Overeenkomstig onze menselijke wijze van ervaren, weetvoelen we, of kunnen we weetvoelen, dat er onheil op komst is door datgene wat we in het verleden hebben gedaan, laten we zeggen: als onbedoelde onbewuste bijwerking, en wat we nog steeds aan het doen zijn - nu min of meer bewust maar blijkbaar onmachtig om daar iets aan te veranderen. We ondermijnen dat waar we van afhankelijk zijn, onze basis, ons huis, de voorwaarde voor een heilzaam bestaan.
Onze ervaringswijze vertelt ons iets over een onzekere toekomst. We weetvoelen dat we kwetsbaar zijn, hoewel sommigen eeuwig blijven geloven in maakbaarheid en bagatellisering van wat er gaande is.
Toenemende planetaire overshoot betekent dat we de wereldbedding (met al zijn aspecten, al zijn sferen, onze habitat waar we in wonen en waar we voor ons heil en onze existentie van afhankelijk zijn) drastisch aan het veranderen zijn.
Wij functioneren in sferen of aspecten, die aspecten hebben een transcendente wereldkant (het WAT) en een transcendentale of immanente innerlijke kant. We hebben ervaring van de wereldkant door onze innerlijke ervaringswijze en zelfervaring (het HOE).
Er is een theoretisch onderscheid te maken tussen HOE we ervaren (de wijze van ervaren, als proces) en WAT we ervaren (genieten dan wel lijden, heil dan wel onheil, goed dan wel kwaad).
- 7. Lichamelijkheid
Natuur zouden we kunnen definiëren als meer of minder bewoonbare, ruimtelijke en temporele habitat, ofwel de grond voor de mogelijkheid aan verscheidenheid en rijkdom van leef-sferen en leef-aspecten. Het Holoceen was behoorlijk bewoonbaar, waardoor er in de cycli van opbouw en verval steeds weer opnieuw groei en bloei kon plaatsvinden.
De relaties tussen natuur en het zijn, ofwel de levende lichamelijkheid, verlopen via ervaring. De natuur kan positieve ervaringen betekenen en negatieve. Dit maakt dat natuur, lichamelijkheid en ervaring, als onscheidbaar proces, één en al betekenis is, zonder dat deze betekenis door gedachten wordt geponeerd: het is de autoproductie van betekenis. Leven is zelfproductie (zelfgeneratie, zelforganisatie) van betekenis: leven spreekt van zichzelf.
De natuur is (dus) een object dat helemaal geen object is; het is niet echt voor ons uitgestald, het is één en al verwevenheid. Het is onze bodem, ons fundament – niet wat voor ons is, tegenover ons, maar wat ons draagt.
Hoewel natuur, lichamelijkheid en ervaring weliswaar in het denken te onderscheiden zijn, zijn ze niet te scheiden. Temporaliteit maakt dat alles conti-nu verandert. Daarom kunnen we ook niet spreken van een specifiek, vooraf vastgesteld concept van de natuur. In concreto steekt de werkelijkheid holistisch in elkaar.
We kunnen bij dit voortdurende wordingsproces spreken van de organische structuur van ervaring, lichamelijkheid en natuur als verstrengelde eenheid. Die structuur moet
- (a) in de temporaliteit gelegen zijn
- (b) als overgankelijkheid van verleden, heden, toekomst,
- (c) als tijdelijk durende identiteit,
- (d) in de relatie tussen potentie en realisatie of actualisatie. Actualisatie realiseert zich vanuit het ‘veld van mogelijkheden’.
Ook hier weer: (a) (b) (c) en (d) kunnen weliswaar in het denken onderscheiden worden, maar in concreto zijn ze niet te scheiden. Het dualisme hebben we hopelijk achter ons gelaten, we moeten proberen er holistisch naar te kijken.
Het Holoceen bood een ander veld van mogelijkheden dan het Antropoceen. Daarom ook zal er onderscheidende autoproductie van betekenis zijn. Vanuit het perspectief van de mens gezien - of misschien wel ruimer: vanuit het leven gezien - was het Holocene veld van mogelijkheden gunstiger, positiever, heilzamer dan het zich nu ontwikkelende Antropocene veld van mogelijkheden. Zo zal ook de actualisatie van de interacties tussen de omgeving en de organismen in het Antropoceen minder gunstig uitpakken in de ervaring.
- Gunstig/ongunstig
Buiten het formele en strikte terrein van de geologie wordt de term Antropoceen meer en meer gebruikt in veel ruimere zin. Daarin is het begrip niet sterk afgebakend en dat kan misschien ook niet om meerdere redenen: 1. het is voor de mensheid ongekend terrein, ook voor onze paradigma’s, referentiekaders en diepere overtuigingen; 2. het Antropoceen verkeert in razendsnelle ontwikkeling en verandering; 3. Het gaat om veel meer dan om het analytisch-rationele wetenschappelijke terrein, met ook filosofische en existentiële kenmerken.
De term ‘Antropoceen’ is zo gezien een kapstok voor communicatie, discussie en debat over de penibele situatie waarin we verkeren. Een uiterst complexe, dus verwarrende situatie die te maken heeft met planetaire grenzen en de inmiddels structurele overshoot daarvan, de problematiek rondom de oorzakelijkheid, rondom de hardnekkigheid van de trends, rondom onze omgang ermee en rondom de gevolgen, ofwel betekenis. Het gaat om veel meer dan klimaatverandering; er zijn vele dilemma’s, spagaten, discrepanties en ambivalenties; er zijn meerdere aspecten, kwesties, betekenissferen in het spel; en in dat ‘totaalspel’ staat de mensheid op het spel.
De betekenis van Holocene omstandigheden is dat dezen gunstig waren voor leefbaarheid, groei en bloei van de diersoort mens. Zodat evolutionaire overshootwetmatigheden zich via deze diersoort konden voltrekken tot aan de uiterste, dus planetaire grenzen. Dit zegt iets over de oorzakelijkheidsketen waarin de ene ontwikkeling de andere mogelijk maakte, met alle vooruitgang daarop en daaraan, inclusief drastische afname van kindersterfte. Wanneer we kunnen vaststellen dat Holocene omstandigheden gunstig waren, ofwel in ons voordeel werkten, en precies daardoor tot planetaire overshoot geleid hebben, dan betekent het passé zijn van die omstandigheden niet anders dan dat Antropocene ontwikkelingen in ons nadeel zullen werken.
- Confronterend
In principe draait al het menselijk functioneren om zin en betekenis, om heil en onheil, orde en chaos, licht en duister, goed en kwaad. Kennis bijvoorbeeld kan analytisch en theoretisch zijn, maar het is veel meer dan dat: ook het kennisaspect draait uiteindelijk om gewenste en ongewenste ervaringen, om de eerste te bevorderen en de tweede tegen te gaan.
Gewenste, dan wel ongewenste ervaringen: de antropocene verandering heeft nu precies hierop betrekking. Hoe zal het van invloed zijn op het kwalitatieve functioneren van de organismen? Welke risico’s, welke existentiële dreigingen liggen er op de loer? Welke aanpassing is eventueel (nog) mogelijk? Waar liggen de dilemma’s, de tegenstrijdigheden, de ambivalenties? Welke belangen staan op het spel?
We hechten waarde aan verschillende belangen, en het zijn tegengestelde belangen. En juist dat is nu een probleem in het licht van de bedreiging van ons universeel-gemeenschappelijke belang als aardebewoners. We kunnen die tegengestelde en tegenstrijdige belangen in grote lijnen temporeel uitsplitsen naar kortetermijn- en langetermijnbelangen, en in ruimtelijke zin naar ‘ver-van-mijn-bed’ en ‘op-mijzelf-betrekking-hebbend’. Dat die belangen zich op zeer complexe wijze vermengen moge wel duidelijk zijn aan de relatie tussen onze (westerse) leefwijze, namelijk via onze uitstoot en vervuiling, naar gevolgen als toenemende aantallen klimaatvluchtelingen, die vervolgens ‘fort Europa’ komen bedreigen.
Tegengestelde, tegenstrijdige belangen zullen er altijd zijn geweest, in een evolutionair speelveld van samenwerking&concurrentie. Dit doet zich nu echter voor in een voor de mensheid ongekende, unieke situatie van planetaire overshoot. Op z’n minst rechtvaardigt dit de confronterende vraag: zitten we klem? Kunnen we het Antropoceen definiëren als Fuiktijdperk?
Reactie plaatsen
Reacties