Hoe moet men energie overdracht, ofwel verandering (in dit geval Antropoceen-gerelateerde verandering betrekking hebbend op klima-ecoverandering), zich voorstellen, niet in fysische maar in metafysische termen, ofwel in termen van betekenis, betrokken op zin, specifiek in termen van heil dan wel onheil?
De natuurwetenschapper houdt zich bezig met het eerste, het fysische, terwijl de gevolgen van klimaatverandering betrekking hebben op het tweede, op betekenis. Dat betekent ook dat wanneer een natuurkundig wetenschapper, op basis van zijn expertise uitspraken doet over de betekenis van klimaatverandering, hij direct al buiten zijn vakgebied treedt. Waar uiteraard niets mis mee is, maar wat wel beseft mag worden omdat het implicaties met zich meebrengt, ook in discussies en debat. Is het dan de geesteswetenschap die de kwestie verder brengt - en vervolgens de integratie van natuur- en geesteswetenschap?
Misschien, maar dan wel nog steeds ten dele. Ook geesteswetenschap is en blijft wetenschap (als het goed is). De aard van wetenschap is dat het aspecten uitlicht uit de volle concrete werkelijkheid. Elke wetenschappelijke methode is een abstraherende methode *1), en zal uiteindelijk weer in die volle concrete werkelijkheid moeten worden ingevoegd.
Natuurlijk kan een wetenschapper uitspraken doen, op basis van zijn expertise, over betekeniskwesties, maar is dat speelt er meer dan alleen die wetenschappelijke expertise. Dan gaat het ook om onderliggende mens-, wereld- en godsbeelden. Dezen zijn vaak onbewust, en iedereen zal van zichzelf zeggen dat hij kritisch denkt, ook eventuele dualistische denkers, ook denkers die één aspect uit de totale samenhangende ervaringswerkelijkheid reduceren tot de meest fundamentele.
Dit betekent dat er altijd verschillen in (o.a. metafysische) opvattingen zullen zijn. De één heeft wereldbeeld X, de andere Y – al dan niet bewust. Wetenschapper A kan zus denken over STP’s, wetenschapper B zo.
Hoe verhoudt zich dit dan tot de beschrijving van in de tijd verlopende fundamentele processen, wat betreft betekenis in de zin van heil dan wel onheil? Inclusief uitspraken over wat we al dan niet, met meer of minder zekerheid, kunnen verwachten over het toekomstige verloop, zodanig dat er onderling zinvol over gecommuniceerd kan worden? (waarbij ook reïficatie *2) opgemerkt kan worden, wanneer wetenschap gecommuniceerd wordt naar breder publiek). Liefst zonder al te veel polarisatie? Gaat het dan niet eerder over geloofwaardigheid (het pystische aspect bij Dooyeweerd, het overtuigingsaspect) en daarbij behorend debat dan over wetenschappelijke discussies? Is het dan niet eerder handig om die onderliggende overtuigingen proberen bloot te leggen, dan te zeggen dat ‘de wetenschap’ dit of dat erover zegt om vervolgens een rationalistische, argumentistische, evidentialistische *3) strijd aan te gaan? Is het dan niet zo dat de wetenschapper, wanneer het gaat om betekenis en (dus, zoals gezegd) onderliggende overtuigingen meespelen, net zo veel (of net zo weinig) autoriteit heeft dan degene die mede op basis van de best beschikbare kennis (maar zelf geen wetenschapper is) uitspraken doet? (Terzijde: meestal wordt de wetenschappelijke autoriteit benadrukt met de toevoeging et al. En ook met de ‘honderden’ referenties naar andere wetenschapsrapporten. Dat lijkt mij terecht wanneer en zolang het binnen dat betreffende wetenschapsaspect gehouden wordt.)
Whitehead beschrijft geloofwaardig op metafysische wijze de structuur van gebeurtenissenketens met de connotatie dat er sprake is van zowel een fysische pool als een mentale pool. De teleologie (Aristoteles, fundamentele trekkracht, Zelforganisatie - maar dan niet in het dualistische schema van natuur-bovennatuur waar later een Cartesiaans dualisme van lichaam-geest op is gebouwd *4)) wordt hiermee weer ingebracht, nadat deze door rationaliserende Verlichtingsideeën was verminkt door een gereduceerd soort causaliteit (de fysische). Het taoïsme had dit allang door: er is geen bovennatuurlijke kracht en de krachten zijn ook niet enkel fysisch. TAO, Zelforganisatie, Zelfgeneratie, Zelfenergetische Werking, Wording, Overgankelijkheid is immanent. Maar het is niet de zelforganisatie zoals die in (bedrijfs)organisatorische termen wordt gedacht: het overstijgt het cultuurlijke, het mens-organisatorische. Te denken dat de cultuurlijke sferen, al dan niet via zelforganisatie, de Antropocene Problemen afdoende kunnen aanpakken (‘als er maar voldoende mensen willen’) komt tamelijk hubristisch op mij over. We zien dat daarentegen de cultuurlijke sferen steeds verder raken ingesnoerd in de kracht van de natuursferen. Waardoor er daardoor sprake is van toenemende spanningsopbouw, die eerder negatieve dan positieve STP’s met zich mee zal brengen.
-
*1) Abstractie: De term abstractie duidt op het feit dat de wetenschapper in zijn benadering van een bepaald vraagstuk van allerlei aspecten afziet (abstraheert) en deze als het ware tussen haakjes plaatst. Vaak wordt voor dit ‘afzien van’ de term reductie gebruikt, ook wel: methodische reductie. Die term is bruikbaar mits men zich realiseert dat het hier om een reductie in gedachten gaat en niet om een werkelijke reductie. Het is de onderzoeksmethode die de observatie van een bepaald aspect bevordert door beperkingen op te leggen aan de waarneming. Wie door een miscroscoop kijkt kan cellen waarnemen, maar ziet niet meer dat het cellen van een insect zijn. Door de onderzoeksmethode wordt er geabstraheerd van allerlei verschijnselen – verschijnselen die op zich ook belangrijk en relevant kunnen zijn, maar voor de bestudering van het specifieke aspect buiten beschouwing moeten worden gelaten. Wetenschap is niet mogelijk zonder een zekere mate van abstractie (of reductie). Het is belangrijk de abstracte aard van wetenschappelijke kennis te blijven onderkennen, omdat anders gemakkelijk van het specifieke aspect wordt overgesprongen naar de bestudeerde zaak als geheel. Het deel wordt dan ten onrechte voor het geheel gehouden; het aspect wordt vereenzelvigd met de zaak als zodanig. (Gerrit Glas, VU-Amsterdam; 2009 https://www.researchgate.net/publication/254904677_Zijn_de_hersenen_oorzaak_van_gedrag )
*2) Reïficatie betekent onterechte verzelfstandiging; doen of iets een ding is, een aparte entiteit, terwijl het in feite helemaal geen ding is, maar een set van geabstraheerde eigenschappen of een metafoor of een bepaald begrip. Een voorbeeld is de – inmiddels al weer wat gedateerde – uitspraak: “De hersenen zijn een computer”. In deze uitspraak wordt een metafoor - de computer metafoor – verzelfstandigd: de hersenen worden niet slechts bestudeerd alsof ze te vergelijken zijn met een computer, ze worden met computers geïdentificeerd. Reïficatie treedt veel op bij de popularisering van wetenschappelijke resultaten. Wetenschappelijke abstracties (begrippen, theoretische inzichten) worden behandeld alsof het gaat het om zelfstandige entiteiten (dingen). Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop over ‘stress’ wordt gepraat of over ‘life events’ of, vroeger, over zenuwzwakte (neurasthenie) alsof deze concreet aanwijsbare zaken zijn (een soort dingen) die ziekten kunnen veroorzaken. Vaak gaat het om containerbegrippen die in verschillende contexten verschillende rollen vervullen. De term ‘hersenen’ is eigenlijk ook zo’n containerbegrip. We denken in eerste instantie aan een weefsel dat zich binnen de begrenzingen van onze schedel bevindt. Maar met de term ‘hersenen’ doelen we vandaag ook op ‘intelligentie’ (‘brains’) of op ‘neurale netwerken’ met een bepaalde ‘architectuur’. Tot voor kort was het gangbaar de hersenen vooral als een soort reken- en combineermachine te zien. Een andere populaire metafoor is die van de bibliotheek: de hersenen als een opslagplaats voor onnoemelijk veel informatie. Gevoeligheid voor het reïficerend gebruik van taal maakt er op attent dat in het gebruik van de term hersenen een versluierde vorm van reïficatie kan optreden. Hersenen is een term uit de omgangstaal, maar afhankelijk van de context wordt er een betekenis aan toegekend die ontleend is aan het veld van wetenschap en techniek: de hersenen als apparaat voor de informatieverwerking. Van reïficatie is sprake als de wetenschappelijke herkomst van die toespitsing en de daarmee gepaard gaande abstractie niet meer wordt onderkend. Van eenzelfde vorm van versluierde reïficatie is sprake als wordt gezegd dat de hersenen ‘denken’ of ‘zich herinneren’. Het deel wordt gehouden voor het geheel, want het zijn mensen die denken en zich herinneren; en niet organen of weefsels. De reïficatie zit hem in de verzelfstandiging van het deel. Achter die verzelfstandiging zit vaak een dominante manier van kijken, een bepaalde metafoor of een toonaangevend wetenschappelijk model, ook als dat niet zo duidelijke wordt uitgesproken. (zelfde tekst van Gerrit Glas, VU-Amsterdam; 2009)
*3) Evidentialisme: Wetenschappelijke kennis is niet maatgevend voor wat ervaring mag heten. Ze corrigeert de ervaring, ze verdiept de ervaring, maar dat doet ze door zich te richten op een bepaald aspect. Daardoor raakt het geheel uit beeld. De alledaagse ervaring blijft hoe dan ook de bodem, de springplank en de uiteindelijke toets voor het wetenschappelijk kennen. Dat dit zo is, kan worden beargumenteerd door te wijzen op het falen van het evidentialisme (positivisme; funderingsdenken). Evidentialisten beweren dat men slechts gerechtigd is die kennis te aanvaarden, waarvan vast staat dat die berust op logisch redeneren of wetenschappelijk bewijs. Maar dat is natuurlijk niet met het leven verenigbaar. Als we van alles waar we in het dagelijkse leven vanuit gaan eerst de wetenschappelijke betrouwbaarheid zouden moeten vaststellen, dan zouden we aan het bestaan überhaupt niet meer toekomen. (zelfde tekst van Gerrit Glas, VU-Amsterdam; 2009)
*4) de strijd aan de VU tegen het dualisme werd aangevoerd door Herman Dooyeweerd. Gerrit Glas is één van zijn volgers. Over lichaam-geest-dualisme schrijft hij: “In de eerste plaats is het hebben van gedachten, voorstellingen en gevoelens afhankelijk van het bestaan van een functionerend brein. Het zijn geen etherische entiteiten die even boven het hoofd vrij rondzweven, maar in feite complexe verschijnselen die het karakter hebben van handelingen of verrichtingen. Ten tweede. Een handeling is geen ‘ding’ en ook niet louter een gebeurtenis. Gedachten, voorstellingen en gevoelens verwijzen impliciet naar een actor, een auteur aan wie ze toegeschreven kunnen worden, een persoon over wie de handeling iets zegt. Zonder dit zelfverwijzende karakter zouden gedachten, voorstellingen en gevoelens louter een gebeurtenis karakter hebben. Ze zouden zich gewoon voordoen, als feiten in de wereld.
Zelfverwijzing houdt in dat de handeling als gebeurtenis verwijst naar een persoon die zich op unieke wijze tot dit gebeuren verhoudt, namelijk als actor, dat wil zeggen als degene aan wie ze kunnen worden toegeschreven. Het actorschap van de mens is niet exclusief verbonden met de menselijke geest. Het is zo fundamenteel dat het, net als het persoon-zijn, aan het onderscheid tussen het lichamelijke en mentale voorafgaat. Elke gedachte, elk woord, elk gevoel heeft zowel mentale als lichamelijke aspecten.” (zelfde tekst van Gerrit Glas, VU-Amsterdam; 2009)
Waardoor de menselijke werkelijkheidservaring de basis is voor metafysische uitspraken zoals: de keten van alle gebeurens worden gekenmerkt door een fysische en een mentale pool, waardoor overgankelijkheid ofwel temporaliteit ofwel Werking, Wording mogelijk is (Whitehead).
Maak jouw eigen website met JouwWeb